Twaalf stenen en vijf vonken hebben wij voor u. Twaalf thema’s en vijf symbolen & rituelen waarmee wij u de spiritualiteit van het cisterciënzerleven willen voorstellen. Je kunt de stenen en de vonken los van elkaar bekijken, maar zo krijg je geen vuur. Stenen en vonken worden vuurstenen en die moet je tegen elkaar laten ketsen. Hoe meer stenen, hoe meer vonken. Allemaal verschillende vonken van diezelfde cisterciënzerrealiteit. Allemaal vonken die teruggaan op het vuur van de Geest… of de liefde van Christus die het hart van elke moniale brandend houdt.
De stenen vertellen iets over verschillende aspecten van ons monastieke leven :
- “Een cirkel om mij heen: behoud en doorstap” ◊ over het slotklooster waarin we leven.
- “Suikerbieten en cenobieten” ◊ over de voortdurende spanning tussen gemeenschapsleven en eenzaamheid.
- “De deur: begin en eindpunt” ◊ over de zeven gebedstijden, maat en ritme van de moniale.
- “Een levende traditie of een traditioneel leven ?” ◊ over de monastieke woestijntraditie.
- “Monastiek mopperen” ◊ over bekoring en bekering.
- “Een open deur in een slotklooster” ◊ over de cisterciënzergastvrijheid.
- “Bidden om niet te schieten” ◊ over het gebed en het schietgebed.
- “Soberheid en somberheid” ◊ over de monastieke armoede.
- “Monnikenwerk of ontspanning ?” ◊ over de monastieke arbeid.
- “Letter voor letter” ◊ over het fundament van de geestelijke lezing.
- “Slow motion-leven” ◊ over leven in geleidelijkheid.
- “Monialen zijn bloedgevers” ◊ wat is de zin van het contemplatieve leven?
De vijf vonken vertellen iets over enkele symbolen en rituelen, eigen aan het cisterciënzerleven:
- De reguliere rang
- Het habijt en de kovel
- De pandhof en de woestijn
- Het Salve Regina
- Het ongekist begraven : de laatste kus
Twaalf Cisterciënzervuurstenen
1. Een cirkel om mij heen: behoud en doorstap
Cisterciënzers leven in een slotklooster…
Voor een wereld die droomt van ongebreidelde vrijheid valt het niet te begrijpen dat monialen zich vrijwillig terugtrekken binnen de muren van een slotklooster. Het lijkt of ze zich van de wereld afsluiten in een grote onverschilligheid voor het lijden en de noden van mensen.
De eerste jaren ‘in het slot’ zijn inderdaad niet altijd vanzelfsprekend. We worden geconfronteerd met een veel beperktere bewegingsruimte: er is de abdij en de grote tuin. Alles gebeurt binnen die muren: gebed en arbeid, rust en ontspanning, goede of kwade dagen… We ontmoeten voortdurend mensen, dezelfde mensen, onze monastieke zusters.
Die beperking is eigenlijk geen uiterlijke ascese, maar heeft een dieper doel op het oog, nl. de verandering van onze blik, van onze ogen. Er komen weinig prikkels van buiten zodat onze blik naar binnen keert. We kunnen onszelf niet meer ontlopen en stoten op onze grenzen, met alle, ongekende, zwakheid, agressie, angst, verdriet, zondigheid… die we daar ontmoeten. Zo komen we op het scharnierpunt van een gezonde slotbeleving: de strijd van het hart. Durven we naar onszelf kijken in al onze schamelheid en opent deze povere realiteit van onszelf ons voor het lijden van mensen, in grote mildheid en mededogen, of sluit ze ons op (‘slot’) in onszelf, in zelfbeklag, in navelstaarderij ?
Die muren die ons eerst leken af te schermen van de wereld, maken ons nu zoveel ontvankelijker voor de noden en het leven daarbuiten van zoveel ontelbare mensen – veel ruimer dan de noodzakelijk beperkte, persoonlijke contacten van vroeger. Een muur van cisterciënzerstenen, kansen tot diep verbonden leven met God, met zijn mensen en met heel zijn schepping.
2. Suikerbieten en cenobieten
Cenobieten zijn monniken die in een klooster samenleven en dienen onder een regel en een abt.
Regel van Sint-Benedictus voor monniken.
‘Bloemzakken en suikerbieten’, dat is volgens sommigen de definitie van monialen. Enerzijds ‘bloemzakken’ : mensen die heel de dag stil zitten, nauwelijks nog gevoelens hebben en weinig te bieden hebben aan de wereld. Anderzijds ‘suikerbieten’ : zusters die zoet-fladderend door het leven gaan zonder de confrontatie met de harde realiteit van het (dagelijkse) leven.
Sommigen van ons dachten niet aan suikerbieten, toen ze intraden. Wel aan ‘suikerheiligen’. Ze vermoedden dat ze de rest van hun leven zouden doormaken in een rustige, vredige gemeenschap van voorbeeldige zusters. Dat ze zich slechts hoefden toe te vertrouwen aan deze communiteit die hen als vanzelf op weg zou zetten naar de God die ze zochten. Wellicht was dit de eerste grote ontgoocheling van hun monastieke leven: de ontdekking, God zij dank!, dat een communiteit gevormd wordt door heel gewone mensen, die zoals elke sterveling dagelijks strijden met hun onhebbelijkheden, humeurtjes, antipathieën en zwakheden. En warempel niet allemaal vrouwen met een gelijkaardig karakter. Zelden zo’n uiteenlopende groep zien samenwonen als onze monastieke gemeenschap. Het enige wat ons samenbrengt, is immers onze roeping en die behoudt Onze-Lieve-Heer niet voor aan doetjes of meelopers… De traditie vergelijkt al die verschillende temperamenten (en botsingen van dien) vaak met keien die tegen elkaar gepolijst worden om de scherpe kantjes af te ronden. Geen suiker-bieten dus, maar ceno-bieten, die in een ‘cenobium’ (klooster) samenwonen als gemeenschap en hun leven laten bepalen door een regel (voor ons de Regel van Sint-Benedictus) en een abdis of abt.
Wat onze cenobietengemeenschap ook kenmerkt, is onze ‘100 % biologische afbreekbaarheid‘. Wie intreedt in het monastiek leven, blijft er tot de dood, tot de volle 100 %. Niemand krijgt ontslag op 65, niemand moest tot nog toe verhuizen wanneer de zorg groot werd. Ook oudere zusters blijven volwaardig lid van de gemeenschap. Leven en dood zijn in een organisch evenwicht aanwezig in het concrete leven, zowel in de kleine momenten van elke dag als bij de ultieme doortocht naar het volle Leven.
3. De deur: begin en eindpunt – over maat en ritme
Thomas Merton vroeg ooit een zen-monnik welke monastieke waarden hij de postulanten het eerst aanleerde. De zen-monnik antwoordde: “Ik leer hen in het begin geen enkele monastieke waarde. Ik leer hoe ze een deur kunnen openen en sluiten”.
Deuren staan centraal in het klooster. Het zijn méér dan toegangsmiddelen of symbolen voor het slot. Het zijn uitingen van het leven en de gemoedstoestand van een moniale. Eén van de eerste dingen die ons in het klooster gevraagd werden, was zachtjes om te gaan met deuren. Later bleek het – soms – één van de moeilijkste dingen te zijn: heb je al eens, vol woede, zachtjes een deur dicht gedaan ? Daar moet je veel training in innerlijke vrede (apatheia) voor achter de rug hebben. Een training die ondersteund wordt door de vaste structuur van het kloosterleven.
In het klooster leven wij in een zeer natuurlijk ritme: vroeg opstaan, vroeg slapen. Vooral de eerste en de laatste uren van de dag zijn God-gewijd. Voor dag en dauw staan monialen op om te waken bij de Heer (de Nachtwake); ‘s avonds besluiten zij de dag met de Completen. De Lauden, het grote ochtendgebed en de Vespers, het avondgebed, omkaderen het actieve deel van de dag want de ‘hitte’ van de dag wordt voorbehouden voor de arbeid, met enkele gebedsonderbrekingen : de Terts, de Sekst en de Noon. De Eucharistieviering is het liturgische centrum van elke monastieke dag : met Christus gaan we de weg van dood naar leven.
Hoe eentonig het ook kan lijken, ons leven is nooit saai. Elk jaar wordt immers opnieuw bepaald door de liturgische tijden en je leeft dichtbij de seizoenen. Het systematisch, dag in dag uit, leven op dit ritme schenkt trouwens een diepe vrede. Het schraagt het leven met zijn wisselvalligheden. Het is een blijvende opdracht, een ascese voor elke moniale, dit ritme te respecteren en er trouw aan te blijven, telkens helemaal aanwezig te zijn in het nu zonder weg te dromen in zoete herinneringen of vrolijke toekomstfantasieën.
4. Een levende traditie of een traditioneel leven
Een abt zei: “Monnik word je niet door een boekenkast, maar door een persoon”.
Is ons leven traditioneel, vastgeroest, niet bij de tijd ? Zweeft er een vleugje romantiek rond het abdijleven ? Wie de binnenkant van het monastiek leven leert kennen, weet beter. Het westerse monastieke leven is ingebed in een eeuwenoude traditie. Het begon in de derde eeuw met Egyptische mannen die als kluizenaar in de woestijn gingen leven en groeide uit tot een grote boom met veel vertakkingen van eenzaam en gemeenschappelijk leven. De levendigheid en de vurigheid van mensen die al die tijden door dit ideaal beleefden, getuigen van deze boeiende, levende traditie.
Het monastieke leven wordt doorgegeven ‘van vader op zoon – van moeder op dochter’. Je leert het niet op school of uit boeken, maar aan het leven. Het geestelijk leiderschap is de spil van de monastieke vruchtbaarheid. Een moniale wordt geboren uit een monastieke vader of moeder.
Wie intreedt in het monastieke leven, vertrouwt zich toe aan een oudere monnik of moniale. Gedurende de eerste jaren is dit de novicenmeesteres, later kan dit iemand anders worden. De geestelijke moeder of vader kenmerkt zich door een groot onderscheidingsvermogen, mededogen en een vrij hart, dat verzoend is met zichzelf en leeft vanuit Christus. De traditie leert dat alles door de jongere mag worden uitgesproken. Je mag dus gewoon alles vertellen wat je door het hoofd gaat of op het hart ligt. Dit is een erg bevrijdende ervaring. Want hoe zondig, hoe beschamend, hoe duister ook, alles wat toevertrouwd wordt aan het licht wordt zelf licht: “In Uw licht zien wij licht” (Psalm 36,10). In dat God-menselijk licht van barmhartigheid groeit verzoening met de eigen schaduwkanten. Wie zich op die manier durft toevertrouwen aan deze ‘grijsaard’ (die helemaal (nog) niet grijs hoeft te zijn), gelooft dat Christus door die persoon tot haar spreekt. In een houding van openheid en gehoorzaamheid erkent de jongere haar onervarenheid en laat zij zich gidsen op de monastieke weg. Het is dé weg om als jongere te groeien in zuiverheid van hart, Christus tegemoet.
5. Bekoring en bekering (monastiek mopperen)
Voor alles moet voorkomen worden, dat het kwaad van de ontevredenheid onder welk voorwendsel dan ook zelfs maar in een woord of een uiting de kop opsteekt.
Regel van St.-Benedictus voor monniken
De Regel van Sint-Benedictus waarschuwt heel uitdrukkelijk tegen het kwaad van het mopperen. Volgens deze monnikenvader is het mopperen een heel subtiel gevaar dat langzaam heel het leven van een moniale – en van haar communiteit – kan ondermijnen. Zodra iemand zichzelf op dit euvel betrapt, moet zij het onmiddellijk de kop indrukken.
Wellicht heeft Benedictus zo’n afkeer van mopperaars omdat hij beseft dat dit een erg besmettelijke vorm van onvrede is. Voor onze monnikenvader is vrede het hoogste ideaal van het gemeenschapsleven. Zoek de vrede ! Alles wat deze pax benedictina bedreigt, moet voorkomen of bestreden worden. Omdat mopperen in ons aanvoelen niet zo erg is, is de bekoring groot er achteloos aan voorbij te gaan en er niets aan te doen. Morren is echter een subtiele vorm van ongehoorzaamheid, een innerlijk zich afkeren van wat gevraagd wordt. De Regel is op dit vlak erg duidelijk: wie gehoorzaamt, maar innerlijk moppert, gehoorzaamt eigenlijk niet. Het mopperen komt voort uit een sterke gehechtheid aan de eigen wil of een niet aanvaarden van eigen grenzen. De weg van de bekering zal dus lopen over het pad van de zelfkennis, het openleggen van gedachten en de zo geprezen benedictijnse gematigdheid. Of zoals iemand onlangs zei: over het pad van de bevrijdende armoede en nederigheid tot aan de fundamentele aanvaarding.
6. Gastvrijheid : een open deur in een slotklooster
In hartelijke gastvrijheid breken zij met hun medepelgrims het brood van vrede in de hoop dat zij rijkelijk van Christus ontvangen. Volgens Gods plan zijn de kloosters heilige plaatsen, niet alleen voor geloofsgenoten maar voor alle mensen van goede wil.
O.C.S.O., Constituties voor monialen, C. 3.3; ST 30.B
Soms denken we terug aan de eerste keer dat we in een abdij te gast waren. We hadden het gevoel een nieuwe wereld te betreden. De zusters, met hun vele buigingen tijdens het koorofficie en hun zachte blik, leken een meter boven de grond te leven. Toch werden we diep geraakt door het geluk dat uit hun ogen straalde. Door het contact met de gastenzuster leerden we die vreemde wereld beter kennen en gingen er meer en meer de schoonheid van zien.
Hoewel monialen traditioneel achter muren leven, zetten ze hun deuren wijd open voor al wie aanklopt om enkele dagen te genieten van de stilte en de rust. In de gastenhuizen van abdijen worden jongerengroepen en vrouwenclubs, alleenstaanden en echtparen, leken en religieuzen, zoekers en vinders verwelkomd. Op het ritme van het koorgebed kunnen de gasten meeleven met de zusters om zo zichzelf in de diepte terug te vinden. Ondanks de afgezonderde ligging van veel abdijen blijft de gastvrijheid wezenlijk in de spiritualiteit van de cisterciënzers en hebben alle gemeenschappen zusters die verantwoordelijk zijn voor het goede verblijf, naar lichaam en ziel, van allen die bij hen te gast zijn.
7. Over gebed en schietgebed, of gebed om niet te schieten…
Dat is de taak van iedere monnik : bidden, niet alleen voor zichzelf, maar voor de gehele wereld, en eerst als hij dat inziet, wordt hij een ware monnik. Op de volgende wijze moet hij bidden: “God helpe hen, voor wie niemand bidt. God helpe wie niet zelf kan bidden.”
F.M. Dostojevski
Het monastieke leven is een levensvorm waarin heel veel tijd en aandacht gaat naar het gebed. Bidden is één van de gemakkelijkste èn één van de moeilijkste dingen.
Eigenlijk is bidden heel gemakkelijk. Je bidt zodra je spreekt tot God. Zo zwaar kan dat dan toch niet zijn. En toch is het tegelijk erg moeilijk. Want in het bidden komt het er op aan het centrum te verleggen van jezelf naar God, je op Hem te richten. Een eerste probleem is dat het voor ons, mensenkinderen, aartsmoeilijk is onze gedachten samen te houden. Hoe onschuldig verstrooiingen ook kunnen lijken, ze vormen één van de grootste hindernissen voor mensen die hun leven willen afstemmen op gebed. Gelukkig werden door de tijden kleine middeltjes ontwikkeld om te helpen onze gedachten bij het gebed te houden. “God, kom mij te hulp. Heer, haast U mij te helpen” (Psalm 70,2) is het vers waarmee elke gebedsdienst begint en is voor velen een echt schietgebed dat gedurende heel de dag vaak gebeden wordt. Het is een noodkreet tot God om bijstand, een gebed om, als we agressie of ergernis voelen, niet te schieten met onze woorden of met onze blik, maar te hopen (bidden) dat Hij ons helpt. Ze komt voort uit het diepe besef dat wijzelf, zonder Gods hulp, tot niet veel in staat zijn.
Maar er is nog een reden waarom bidden zo moeilijk is. God, de Allerhoogste, die Vader tot wie ik wil spreken, kan zo ongrijpbaar, zo veraf lijken. Hoe weet ik dat Hij luistert als ik tot Hem spreek ? Bidden is geloven, is diep in je hart geraakt zijn door Iemand, door Christus en weten dat Hij leeft. Bidden is telkens opnieuw jezelf uit handen geven, is vertrouwen hebben dat het zinvol is tot God te spreken en zijn hulp af te smeken omdat Hij het goede voorheeft met elk mensenkind.
8. Monnikenwerk of ontspanning
Zij zijn juist dan echte monniken, als zij leven van het werk van hun handen, zoals onze Vaderen en de Apostelen.
Regel van Sint-Benedictus voor monniken
Onlangs is het me weer overkomen. Er waren enkele vrienden op bezoek die mij zalig prezen omdat ik zo’n rustig leven had, zonder enige vorm van stress. Althans dat dachten zij. Ik heb hen onmiddellijk uitgenodigd enkele dagen met ons mee te leven: elke dag om vier uur opstaan en ‘rustig’ naar de kerk gaan, je werk telkens onderbreken door de onverbiddelijke klokken en toch zorgen dat alles op tijd klaar raakt… Het is vaak niet zo eenvoudig !
Het werk binnen het contemplatieve kader kent andere klemtonen dan de arbeid in onze hedendaagse samenleving.
Het verschil ligt op drie terreinen: wat we doen, hoe we het doen en dat we het doen…
Wat we doen is nogal eigen aan elke abdij. Naast het huishoudelijk werk zijn er bij ons de activiteiten ‘om den brode’ : het gewaden- en vlaggenatelier, de kleine zeepindustrie… Vaak gaat het om relatief eenvoudig werk, hoewel de ‘industriële revolutie’ ook binnen de kloostermuren plaatsvond. De computers groeien trouwens sneller aan dan de zusters.
Op Sint-Benedictus’ vraag om alle producten goedkoper te verkopen dan in de wereld proberen wij consequent in te gaan, al was het maar om duidelijk te maken dat niet het geld, maar veeleer de solidariteit met de werkende mens – in verbondenheid met Gods schepping – het hoofddoel van onze arbeid is.
Wellicht is ook onze manier van werken anders dan in de buitenwereld. Ik hoop nochtans dat ook daar mensen hun arbeid zien als een uiting van liefde voor hen voor wie ze werken, en eerlijk en nauwgezet handelen met veel zorg voor het materiaal (“Alles beschouwen als heilig vaatwerk”, zegt Sint-Benedictus). Het voornaamste is echter dat wij uitgenodigd worden om tijdens de arbeid verbonden te blijven met de Heer en zijn mensen… door het Jezusgebed of een andere manier om met hart en geest bij Christus te vertoeven.
Maar misschien ligt het grootste verschil niet in wat of hoe we onze arbeid verrichten, maar in het feit dat we, eigenlijk om het even welk werk, gewoon doen omdat het ons wordt gevraagd of toevertrouwd. Wij moeten niet werken om een imago op te bouwen, carrière te maken of véél geld te verdienen, maar om in ons levensonderhoud te voorzien. Wij mogen werken als ont-spanning (dus toch geen stress…) om zo de gemeenschap mee op te bouwen, als oefening om onze eigen willetjes wat opzij te schuiven en als training in gehoorzaamheid, om te groeien in ontvankelijkheid voor God en Zijn droom over ons.
9. Lectio Divina – letter voor letter lezen
De lectio divina, deze uitnemende monastieke praktijk, waarin het Woord Gods wordt beluisterd en herkauwd, is bron van gebed en leerschool in de beschouwing. De moniale spreekt er van hart tot hart met haar God.
O.C.S.O., Constituties voor monialen, C. 27.
Naast het gebed en de arbeid is de lectio divina de derde pijler waarop het monastieke leven rust. “Een mens leeft niet van brood alleen, maar van het Woord van God”. Wie wil leven van het Woord van God, moet tijd vrijmaken voor dit Woord en bereid zijn op het ritme van dit Woord te gaan lezen. In elke monastieke dag steekt een ruime tijd voor lectio divina, goddelijke lezing. Het is een heel bijzondere manier van lezen, die zowel iets zegt over wat je leest als over hoe je leest.
Het belangrijkste boek voor lectio divina is natuurlijk de Bijbel, het Oude en het Nieuwe Testament. Je raakt er nooit mee klaar, want elke dag kan een ander verhaal, een andere zin, een ander woord je raken en je gedachten vast houden. Toch zijn er veel meer boeken waarmee je je ‘geestelijke lezing’ kunt verrichten, eigenlijk elk goed boek dat op een zinvolle manier spreekt over God en mens en tot nadenken, tot mediteren stemt.
Eigen aan de lectio divina is echter vooral de manier waarop je leest. Tegen onze cultuur in, met zijn cursussen om top-leessnelheden te halen, gaat het in de lectio juist om een heel trage vorm van lezen, stap voor stap : zin voor zin, woord voor woord, letter voor letter. Het is de bedoeling elk woord aandachtig te lezen en langzaam verder te gaan tot je voelt dat je hart geraakt wordt door wat je leest. Daar houd je dan halt en laat je het woord diep tot je doordringen, zodat je er de hele dag naar kunt teruggrijpen : “Maria bewaarde al deze woorden in haar hart en overwoog ze bij zichzelf” (Lc. 2,51). In de traditie zijn verschillende methodes van lectio divina beschreven. Het wezenlijke blijft echter het trage lezen en de ontvankelijke houding voor een woord dat van elders komt.
10. Soberheid en somberheid
De Vaders van Cïteaux zochten in alle eenvoud om te gaan met de eenvoudige God. Naar hun voorbeeld zal de levensstijl van de zusters eenvoudig zijn en sober. Alles in het huis van God zal in dienst van die levenswijze, zonder enige overdaad, worden ingericht zodat de eenvoud zelf voor allen een leerschool is. Deze eenvoud zal duidelijk uitkomen in de behuizing en de huisraad, in voeding en kleding, alsook in de viering van de liturgie.
O.C.S.O., Constituties voor monialen, C. 27.
Acht eeuwen geleden leerde Sint-Franciscus ons de vreugde van het arm zijn. Toch staat eenvoud en soberheid voor velen synoniem voor somberheid. In onze abdij en in ons dagelijks leven willen wij sober leven. God spare ons echter voor een leven van somberheid.
Het blijft een spanningsveld in onze tijd om consequent en eerlijk te zoeken naar een eenvoudige levensstijl. Wat betekent dit concreet voor de nieuwe communicatiemedia: e-mail, internet ? En onze behuizing: alle ramen vervangen door nieuwe ramen met dubbel glas omwille van isolatie ? Hierbij raak ik nog niet aan het aspect van kleding en voeding.
Maar soberheid gaat veel verder. In de grond heeft het te maken met de eenpuntigheid van ons leven. Alles staat gericht op één punt, op één Mens, op Christus. In die zin vragen onze constituties aandacht voor soberheid binnen de liturgie. Maar het gaat eveneens over onze relaties, ons sociaal leven. In het klooster kunnen wij niet langer verbonden blijven met een sociaal netwerk waartoe vele personen behoren. Er zit zelfs een existentiële soberheid, een vorm van eenzaamheid ingebouwd in onze relaties, zelfs in onze oprechtste vriendschappen. Wij zullen nooit elkaars leven vullen. Er blijft een openheid (een ‘leegte’) waar alleen God toegang heeft, het alleenrecht. Soms brengt dit een gevoel van eenzaamheid mee. Dit kan pijnlijk zijn. In de grond is het de nauwe poort om tot een heel diepe verbondenheid met God te komen, want precies in die leegte, daar in mijn hart, wil Christus wonen als diepste kern van mijn bestaan.
11. Geleidelijkheid (Slow motion-leven)
Christen zijn, is enkele momenten van verrukking beleven en er de overige tijd trouw aan zijn. (Etre chrétien, c’est vivre quelques instants d’éblouissants et y rester fidèle le reste du temps.)
Colette Nys-Mazus
Deze steen vertelt iets over het monastieke proces. In het proces van vuur maken gaan vonken aan en uit. Af en toe lukt het vuur te maken. Zo gaat het ook in ons leven. De monastieke weg is een weg van geleidelijkheid. Een weg die tijd vraagt – een heel leven lang. Zoals elke christen heel zijn leven lang op weg is om ten volle mens te worden, zo word je ook geen moniale in één jaar, noch in tien jaar. Het is een weg van gaan, vallen en opstaan en herbeginnen. Je bent nooit aangekomen, want altijd liggen nieuwe bekoringen op de loer. Je gaat drie stappen vooruit, en voor je het zelf goed beseft, ga je opnieuw achteruit. Het is een weg die je in geloof gaat. In een langzame spiraalbeweging groei je toe naar Christus en zijn Vrede. Het is soms een leven in ‘slow-motion’, als een film die vertraagd getoond wordt.
In onze samenleving is dit niet altijd gemakkelijk. We zijn vaak productiemensen, die aan een opdracht beginnen en even later een doel willen bereiken, iets dat voorgoed verworven is. Zo gaat het niet in het monastieke leven. We zijn er nooit. Monialen zijn veeleer mensen van verlangen, dan van de extase. We zijn eeuwige pelgrims op zoek naar God, geduldig wachtend tot Hij ons raakt : “Heden, als gij zijn stem hoort…” (Psalm 95). Waakzaamheid is een erg belangrijke monastieke deugd en kan ons ook behoeden voor hoogmoed en zelfvoldaanheid.
Monnikengeduld is geen vaardigheid die je leert bij je intrede. Het is het resultaat van een leven van geleidelijkheid, van telkens herbeginnen in de zekerheid dat je Christus tegemoet gaat : voorwaarts, achterwaarts, zijwaarts. Hij wacht op mij. Hem blijf ik zoeken.
12. Monialen zijn bloedgevers
Niet de weg is onmogelijk, maar het onmogelijke is de weg en die weg hebben de oude vaders genomen.
Paul Evdokimov.
Mensen stellen ons vaak de vraag naar de zin van ons leven. Het lijkt zo’n gemakzuchtig leventje, weg van de zorgen van de grote wereld. Velen vinden het zelfs een schande om (volgens hen) al je talenten in de grond te stoppen en er niets mee te doen.
In onze constituties wordt gesproken over de ‘verborgen apostolische vruchtbaarheid’ van ons leven. Daarmee wordt bedoeld dat ons leven zeker een vruchtbare kant heeft, maar dat die eigenlijk verborgen, onzichtbaar is voor de wereld. Je moet al gelovig zijn om te kunnen geloven in de zinvolheid van gebed, vasten, waken voor het heil van de wereld.
Ooit vergeleek iemand monialen met bloedgevers. Bloedgevers staan vrijwillig hun bloed af voor hun medemens. In de meeste gevallen weten ze niet – en zullen ze ook nooit weten – wie met hun bloed gebaat is, of zelfs wiens leven daardoor gered is. En toch is elke bloedgever overtuigd dat het geven van (zijn) bloed een daad van naastenliefde is waardoor hij anderen te hulp komt. Zo gaat het eigenlijk ook met ons bidden. Wij leven in de diepe overtuiging dat ons bidden invloed heeft op mens en wereld. Maar hoe, op wie, op welke manier, dat zullen we nooit weten. Het is alsof wij positief inwerken op de verborgen bloedsomloop van de wereld, maar het komt telkens neer op het werken in het verborgene. Men zal het nooit kunnen bewijzen.
Dit zijn de twaalf cisterciënzerstenen die ik voor u had en die iets vertelden over het monastieke leven. Zoals in elk mensenbestaan, is het een leven met grote en kleine kantjes, een leven van dagen dat het vuur op ‘waakvlam’ staat, maar tevens met heerlijke, genaderijke momenten waarin het Godsvuur hoog oplaait. Over de diversiteit van dit vuur wil ik nu iets vertellen.
Vonken van cisterciënzersymbolen en -rituelen
1. De reguliere rang
Hoewel de dagorde van de cisterciënzers er heel gewoon uitziet, liggen er toch bewuste keuzes aan ten grondslag. Zo gaan wij nooit rechtstreeks naar de refter, maar de maaltijd volgt altijd op een koorofficie. Hierdoor gaat de communiteit gezamenlijk van de kerk naar de refter. Van oudsher gebeurt dit niet spontaan, dooreen, maar in rang, één na één. Voor velen roept dit beeld wellicht herinneringen op aan hun schooltijd toen de juf de kinderen op het ritme van de schoolbel de speelplaats liet verlaten richting klas. Toch verloopt de ‘reguliere rang’ anders. De bel mag je weglaten en er wordt niet ritmisch, maar daarentegen erg traag, meditatief gestapt. De bedoeling is om het gebed in de kerk mee te nemen naar de refter – de mens leeft niet van brood alleen. Het is erg rustgevend om zo traag door de lange pandgangen te wandelen. Deze rang noemen wij ‘regulier’ omdat er in de Regel van Benedictus over gesproken wordt. Wij stappen hierbij in ‘monastieke volgorde’, dit is de orde die bepaald wordt door de dag van de intrede. De oudsten vooraan, na de abdis, priorin en subpriorin, de jongsten achteraan. Er is dus geen wanorde wanneer wij de kerk verlaten, maar alles kan rustig en stil gebeuren omdat iedereen haar plaats kent. In die zin is de reguliere rang een exponent van ons sterk gestructureerde leven, dat precies door die structuur veel ruimte en energie vrijlaat voor andere dingen, voor het toeven bij God.
2. Het cisterciënzerhabijt en de kovel
Overal ter wereld dragen cisterciënzers hetzelfde zwart-witte habijt : een wit koorkleed met een zwart scapulier, vastgehouden door een lederen gordel. De kovel, een lang wit kleed met grote mouwen, is het ordeskleed dat tijdens de koorofficies en het kapittel gedragen wordt.
De zwarte en de witte kleur van het habijt symboliseren de dubbelheid van het mensenhart. Enerzijds dragen wij allemaal schaduwkanten mee en zijn wij allen getekend door de zonde. Dit is het zwarte in ons leven. Anderzijds zijn wij door Christus reeds verlost en mogen wij leven in het vreugdevol bewustzijn dat wij deel hebben aan zijn eeuwig Leven : de witte paaskleur.
De gordel staat symbool voor het ascetische leven. Door vasten en waken, door arbeid en gebed, door gehoorzaamheid aan de overste en aan elkaar en door nederigheid willen wij ons leven helemaal afstemmen op Christus en steeds meer ‘mens-worden’ naar zijn beeld en gelijkenis.
De zuster ontvangt de kovel bij de plechtige professie. Daarvóór droeg ze een open koormantel. Het patroon van een kovel is een grote kruisvorm. De kovel symboliseert het bekleed worden met Christus en het levenslange engagement, het definitieve ‘ja’ om Hem te volgen.
3. De pandhof en de woestijn
Het aanleren van het geestelijke leven vereist de discipline van het gemeenschapsleven, maar de zoetsmakende kennis van God vraagt om stilte en afzondering.
Willem van Saint-Thierry
Abdijen worden traditioneel volgens een vast grondpatroon gebouwd. Eens je het grondplan van een middeleeuwse abdij bestudeerd hebt, kan je je in veel andere kloosters snel oriënteren en zelf aanwijzen waar de kerk (gericht naar het oosten), het kapittel (aan de oostkant) en de refter (aan de zuidkant) zullen zijn. Centraal in zo’n gebouw ligt de pandhof. Het is een gesloten hof. De enige opening komt van boven, van de hemel. De pandhof staat symbool voor ons monastieke leven, helemaal gericht op God. Op aarde loop ik vast, maar ik word uitgenodigd mij ‘naar den Hoge’ te richten. Het is een plaats waar de stilte centraal staat. Je hoort er nooit iemand praten. Het is een plekje om rustig rond te wandelen… als een pelgrim die steeds onderweg is.
Abdijen worden meestal op afgelegen plaatsen gebouwd. Waar Benedictijnen kloosters stichten op de top van de bergen, bevinden cisterciënzerabdijen zich vaak in het dal. De afzondering van de plaats heeft een diepe spirituele betekenis. Alsof de inwoners zich willen terugtrekken uit de wereld en dit ook tonen in de ligging van hun woonst, om van daaruit zich dieper met God te verenigen, tot heil van die wereld. Van oudsher duidt die afzondering ook op het leven in de woestijn. In de monastieke traditie is de woestijn erg belangrijk. Het is de plaats waar het monastieke leven ooit begon. Het is eveneens de plaats van de spirituele strijd. De woestijn is zowel oord van bekering (waar God spreekt tot het hart van de mens) als van bekoring (Jezus in de woestijn). Die dubbelheid symboliseert het spanningsveld waarbinnen elk monastiek leven zich afspeelt.
4. Het Salve Regina
Alle huizen van onze Orde zijn aan Maria toegewijd. Naast het kruis is het Mariabeeld het enige beeld dat je aantreft in de kerk. De Mariadevotie steekt ook in kleine gebruiken of rituelen. Zo eindigen wij onze ‘kleine uren’, de terts ‘s morgens, de sekst op de middag en de noon in de namiddag, met een aanroeping tot Maria. Wij stellen ons heel de dag door onder haar bescherming.
Het mooiste symbool van onze voorliefde voor Maria is echter de vaste traditie van onze Orde de dag te besluiten met een Mariahymne, het Salve Regina. Het is de afscheidsgroet van een voorbije dag waarbij de gemeenschap Maria’s voorspraak afsmeekt voor de nacht die komen zal, voor hen die lijden en niet zullen slapen, voor heel de mensheid.
5. Het ongekist begraven : de laatste kus
Want in het uur van onze dood zal van ons niets anders gevraagd worden dan rustig te worden en stil, om in te slapen in de armen van God, met een kus van de Geest op ons voorhoofd, om straks voorgoed te ontwaken in de schoot van de liefde.
Dom André Louf
Wanneer een moniale sterft, wordt zij meestal niet in een kist gelegd, maar blijft zij opgebaard. Hierdoor drukken we op symbolische wijze uit dat we ‘naakt uit de aarde gekomen zijn en er naakt naar terugkeren’. We kunnen niets meenemen. Bij het sterven wordt alles losgelaten, enkel God blijft.
Gedurende de korte tijd, een tweetal dagen, tot aan de begrafenis wordt er dag en nacht bij de overledene gewaakt door medezusters die onophoudelijk psalmen bidden voor de overledene.
Na de uitvaartplechtigheid in de kerk wordt de overledene door haar zusters naar het kerkhof gedragen waar zij neergelaten wordt in het graf. In onze abdij daalt de zuster-verpleegster mee in het graf zodat ze de gestorven zuster kan opvangen en ze mooi in haar laatste rustplaats, een bed van stro, wordt gelegd. Voordat ze een doek over het gezicht van de overledene legt, geeft ze haar – namens de hele gemeenschap – een laatste kus. Het is het vaarwel aan iemand die de overkant bereikt heeft en daar voor ons ten beste zal spreken. Met pijn in het hart, maar dankbaar om dit mooie leven, gooien de zusters zachtjes de eerste klompen aarde op het dode lichaam.