Abdijen en kloosters hebben ook een eigen terminologie. Typische termen en woorden verbonden aan het godgewijd leven. We maken je even wegwijs.

1 A

Abdij van Cluny

Abdij: een vrouwen- of mannenklooster dat wordt geleid door een abt/abdis.

Abdis: de door de abdijgemeenschap gekozen verantwoordelijke van een abdij. Komt van het Griekse abba wat vader betekent.

Abtskruis/abdiskruis: een kruis, dat een abt of abdis aan een koord of ketting op de borst draagt. Het is naast de staf – en soms ook de mijter voor abten – één van de uiterlijke herkenningstekens van een abt of abdis.

Antifoon: een regel tekst, die de inhoud van een psalm in het kort weergeeft. Deze regel wordt voor en na het bidden of zingen van de psalm herhaald.

1 B

Bidden: kan je best omschrijven als ‘praten met God’. De Bijbel noemt geen specifieke plaats, vorm of houding waarin dit moet gebeuren. De joden baden vaak staande, met de handen omhoog. Christenen bidden vaak met gevouwen handen en de ogen gesloten. Bidden kan zowel hardop als in jezelf en is een manier om met God in contact te treden.

Brevier: oude benaming voor het getijdenboek. In dit boek staan alle psalmen, liederen, Bijbelteksten en gebeden voor het getijdengebed.

Broeder: een man die monnik is, maar geen priester.

1 CCel: komt van het Latijnse cella wat kamer, lokaal, kelder betekent. Cel is ook de benaming van de kamer van een monnik of moniale.

Celibaat: ongetrouwde levensstaat, leven in een staat van seksuele onthouding.

Cisterciënzer/Cisterciënzerin

Christus: Grieks/Latijns voor gezalfde (in het Hebreeuws: Messias). Is één van de benamingen voor Jezus: Hij wordt vaak de Christus genoemd, de Gezalfde. Dit komt uit het Oude Testament waar Joodse koningen en profeten gezalfd werden om aan te geven dat zij in dienst van God stonden. In het Jodendom droomde men van een bijzondere Messias die het Rijk Gods tot werkelijkheid zou maken. Die droom werd volgens de christenen in Jezus vervuld.

Communauteit: van het Latijnse communio wat gemeenschap, verbondenheid betekent. Dit duidt op een groep van monniken of monialen die samenleven, die een gemeenschap vormen.

Completen: ook wel dagsluiting genoemd. Dit is een onderdeel van het getijdengebed en wordt gebeden net voor het slapen gaan.

1 DDormitorium: Latijnse benaming voor slaapvertrek, slaapzaal. In oude kloosters sliep men vroeger op slaapzalen, dit heette het dormitorium.

Diaken: Een diaken is een seminarist die de diakenwijding ontvangen heeft in voorbereiding op de priesterwijding, maar dit kan ook een gehuwde man zijn die als permanent diaken gewijd werd tot dienst aan de Kerk.

1 EEvangelie: komt van het Griekse woord evangelion (εὐαγγέλιον), dat ‘goede (of blijde) boodschap’ betekent. Er zijn vier evangelisten; Lucas, Marcus, Mattheüs en Johannes.

Eucharistie: komt van het Griekse woord eucharisteo (εὐχαριστέω), dat ‘dankzegging’ betekent. In de eucharistie (sacrament) herdenken we de kruisdood van Jezus Christus. Hij komt tegenwoordig in zijn lichaam en bloed en vormt gemeenschap

1 F

Feest: in de Kerk wordt voor het getijdengebed en de eucharistie een onderscheid gemaakt tussen ‘gewone’ dagen, zon- en feestdagen en hoogfeesten. Bijna iedere dag wordt wel een heilige herdacht, maar enkel bij de heiligen die belangrijk zijn voor de plaatselijke gemeenschap spreken we van een feestdag. De grootste christelijke feesten zijn hoogfeesten, zoals onder andere Kerstmis, Pasen, Pinksteren, Allerheiligen.

Feria: liturgische term. “Gewone” dag waarop geen gedachtenissen of feesten gevierd worden.

1 GGastenhuis: deel van een abdij waar je één of meerdere dagen kan verblijven en zo meeleven op het ritme van de abdijgemeenschap.

Geloften: het uitspreken van de geloften van gehoorzaamheid, zuiverheid, gemeenschap van bezit en soms ook de verbintenis met een bepaalde abdij. Er wordt een verschil gemaakt tussen tijdelijke geloften/kleine geloften en eeuwige of plechtige geloften. Tijdelijke geloften spreekt een novice uit voor een bepaalde periode, soms worden deze tijdelijke geloften ook hernieuwd voor een nieuwe tijdelijke periode. Bij de eeuwige geloften worden de geloften uitgesproken voor het leven en dit is dan meteen de definitieve opname in de abdijgemeenschap.

Geloven: iets aannemen zonder dat je een bewijs hebt en zonder dat iets wetenschappelijk bewezen is. Geloven in God is meer dan puur het aannemen van een aantal geloofswaarheden, het is nog veel meer: Hem vertrouwen en je aan Hem toevertrouwen.

Getijdenboek: het boek met alle psalmen, liederen, Bijbelteksten en gebeden voor het getijdengebed. De oudere benaming is brevier.

Getijdengebed: ook wel koorgebed of officie genoemd. Dit zijn de gebedsmomenten die op verschillende tijdstippen van de dag in een abdij gemeenschappelijk gebeden worden. Deze gebedsmomenten zijn de metten of nachtwake, de lauden, de terts, de sext, de noon, de vespers en de completen of dagsluiting.

 Habijt cisterciënzerin

1 HHabijt: kloosterkleed, bij de trappistinnen bestaand uit een witte tuniek, een zwart scapulier (schouderkleed), een bruine gordel rond het middel en een zwarte sluier.

1 IInkleding: ritueel dat de intrede in het noviciaat bepaalt door het aannemen van het kloosterkleed.

Intrede: Dag waarop iemand naar de abdij komt om er het religieuze leven te leiden. Deze dag is bepalend voor de monastieke rang en het begin van de monastieke verjaardag.

1 J

Jubileum: In het klooster wordt vooral de vijventwintigste en vijftigste (soms zestigste) verjaardag van de kloostergeloften gevierd in het respect. zilveren en gouden (diamanten) jubileum

1 KKapittel: vergadering van al de leden van een abdijgemeenschap.

Kapittelzaal: plaats in de abdij waar het kapittel bijeenkomt.

Kerk: het gebouw waarin de gelovigen samenkomen om te bidden en te vieren.

Klooster: afgeleid van het Latijnse claustrum wat afgesloten ruimte betekent. Complex van gebouwen, dienend tot verblijfplaats van kloosterlingen.

Kloostergang: of pandgang. Een vierkante gang die om de binnentuin van het klooster ligt en waarrond de verschillende kloostergebouwen zijn gelegen. Deze vierkante vorm en binnentuin komen voort uit de bouwvorm van huizen (villa’s) in de klassieke Oudheid.

Kloostergeloften: het uitspreken van de geloften van gehoorzaamheid, zuiverheid, gemeenschap van bezit en soms ook de verbintenis met een bepaalde abdij. Er wordt een verschil gemaakt tussen tijdelijke geloften/kleine geloften en eeuwige of plechtige geloften. Tijdelijke geloften spreekt een novice uit voor een bepaalde periode, soms worden deze tijdelijke geloften ook hernieuwd voor een nieuwe tijdelijke periode. Bij de eeuwige geloften worden de geloften uitgesproken voor het leven en dit is dan meteen de definitieve opname in de abdijgemeenschap.

Koorgebed: ook wel getijdengebed of officie genoemd. Dit zijn de gebedsmomenten die op verschillende tijdstippen van de dag in een abdij gemeenschappelijk gebeden worden. Deze gebedsmomenten zijn de metten of nachtwake, de lauden, de terts, de sext, de noon, de vespers en de completen of dagsluiting.

Koor om koor: zegswijze om uit te drukken hoe de psalmen in de abdijen worden gebeden. Het drukt uit dat de monniken in het koor, telkens om de beurt een vers van de psalm bidden: eerste de ene kant van het koor en dan de andere kant.

Koor: deel van een kerk, waar monniken en monialen het koorgebed bidden.

Koorbanken: banken in het koor van de kerk waar de monniken of monialen zitten om het koorgebed te bidden. Koorbanken staan meestal niet naar het altaar gericht, maar staan tegenover elkaar.

Koormantel: ook wel kovel genoemd. Witte gebedsmantel die monniken en monialen dragen tijdens het getijdengebed en de eucharistieviering boven hun habijt.

1 LLauden: zijn een onderdeel van het getijdengebed. Lauden komt van het Latijnse laudare wat loven, prijzen betekent. De lauden worden gebeden aan het begin van de ochtend.

Lectio divina: meditatieve en biddende lezing van de Bijbel.

1 MMediteren: nadenken over de zin van het leven of geloofszaken overwegen. Hierbij probeer je je helemaal te concentreren op iets wat bij jou van binnen leeft en je daar vrij voor te maken.

Metten: ook wel nachtwake genoemd. Dit is een onderdeel van het getijdengebed. Metten komt van het Latijnse hora matutina wat ochtenduur, op de ochtend betekent. De metten worden gebeden bij het krieken van de dag, vaak als het nog donker is. Vandaar ook de benaming nachtwake.

Mijter: hoofddeksel, punthoed die bij plechtige vieringen gedragen wordt door een bisschop en ook door abten in bepaalde kloosterordes. De mijter symboliseert de kennis van de Bijbel door de bisschoppen en abten en verwijst naar een ritueel tijdens de bisschopswijding waarbij de Bijbel boven het hoofd van de wijdeling wordt gehouden.

Monnik/moniale: van het Griekse monos wat alleen, enig betekent. Benaming voor kloosterlingen die tot een comtemplatieve orde behoren.

1 NNachtwake: ook wel metten genoemd. Dit is een onderdeel van het getijdengebed. Metten komt van het Latijnse hora matutina wat ochtenduur, op de ochtend betekent. De metten worden gebeden bij het krieken van de dag, vaak als het nog donker is. Vandaar ook de benaming nachtwake.

Noon: dit is een onderdeel van het getijdengebed. De noon wordt gebeden op het ‘negende uur’. Dit is gebaseerd de tijdsindeling in de klassieke oudheid, wat nu rond drie uur in de namiddag is.

Novice: kloosterling die nog in opleiding is, die nog geen geloften heeft afgelegd.

Noviciaat: opleidingstijd voor nieuwe kloosterlingen.

1 OOblaten: mannen en vrouwen die zich nauw verwant voelen met de spiritualiteit, de leefwijze en het werk van een kloosterorde, hun leven daardoor laten inspireren en hun levenswijze hierop richten.

Officie: ook wel getijdengebed of koorgebed genoemd. Dit zijn de gebedsmomenten die op verschillende tijdstippen van de dag in een abdij gemeenschappelijk gebeden worden. Deze gebedsmomenten zijn de metten of nachtwake, de lauden, de terts, de sext, de noon, de vespers en de completen of dagsluiting.

Opus Dei: vertaald het werk van God. Latijnse benaming die op het over de hele dag verspreide gebed van de monnik/moniale wijst. Niet te verwarren met de beweging Opus Dei.

Orde van de cisterciënzers

Ordo: dit is een boekje, waarin staat op welke dag, welk (heiligen)feest gevierd wordt, welke gebeden voor de eucharistie zijn voorzien, welke liturgische kleur, welke specifieke gezangen en dagorde.

1 PPandgang: of kloostergang. Een vierkante gang die om de binnentuin van het klooster ligt en waarrond de verschillende kloostergebouwen zijn gelegen. Deze vierkante vorm en binnentuin komen voort uit de bouwvorm van huizen (villa’s) in de klassieke Oudheid.

Pater: een man die kloosterling is en ook priester gewijd is.

Pij: synoniem voor het kloosterkleed of habijt. Slaat meestal enkel op het bruine habijt van bedelorden zoals de franciscanen en de clarissen.

Postulaat: de proeftijd die kloosterkandidaten doormaken vóór de intrede in het noviciaat. In die periode wordt de kandidaat postulant genoemd.

Prior(in): Latijn voor eerste. De prior(in) is de eerste monnik/moniale die na de abt/abdis verantwoordelijk is voor de abdijgemeenschap en hem/haar vervangt wanneer dit nodig is.

Priorij: zelfstandig of van een abdij afhankelijk religieus huis dat onder de leiding staat van een prior(in).

Professie: van het Latijnse professio of belofte, gelofte. Het uitspreken van de geloften van gehoorzaamheid, zuiverheid, gemeenschap van bezit en soms ook de verbintenis met een bepaalde abdij. Er wordt een verschil gemaakt tussen tijdelijke geloften/kleine geloften en eeuwige of plechtige geloften. Tijdelijke geloften spreekt een novice uit voor een bepaalde periode, soms worden deze tijdelijke geloften ook hernieuwd voor een nieuwe tijdelijke periode. Bij de eeuwige geloften worden de geloften uitgesproken voor het leven en dit is dan meteen de definitieve opname in de abdijgemeenschap.

Psalm: een Bijbels lied. In totaal zijn er honderdvijftig psalmen die gebundeld zijn in de Bijbel. Deze psalmen worden nog steeds gebeden en gezongen, in het bijzonder in het getijdengebed.

1 RRaad van de abt/abdis: adviesraad van de abt/abdis bestaande uit een aantal door de abt/abdis benoemde leden en door de abdijgemeenschap gekozen leden. De raad staat de abt/abdis bij in het besturen van de abdij.

Refter: afgeleid van het Latijnse refectorium, wat eetzaal betekent. Dit is dus de eetzaal in een klooster.

Regel: kloosterregel, het geheel van voorschriften en richtlijnen voor de leden van een kloosterorde. Voor de trappisten is dat de regel van Benedictus.

Retraite: periode van afzondering, meestal enkele dagen in een abdij, waarbij bijzondere aandacht wordt besteed aan gebed en meditatie.

Roeping: het zich aangetrokken voelen door een bepaalde levenstaak/levenskeuze. Wordt in het bijzonder gebruikt voor iemand die de keuze wil maken voor een godgewijd leven.

1 SScapulier: of schouderkleed. Komt van het Latijnse scapula of schouderblad. Dit is een lange rechte lap stof, met in het midden een gat voor het hoofd, dat men over een habijt draagt, als teken van toewijding.

Sext: dit is een onderdeel van het getijdengebed. De sext wordt gebeden op het ‘zesde uur’. Dit is gebaseerd de tijdsindeling in de klassieke oudheid, wat nu rond twaalf uur ’s middags is.

Silentium: Latijn voor stilte. Benaming voor de periode tussen de completen en de lauden waarbij monniken niet spreken. Wordt ook wel grote stilte genoemd.

Sluier: stoffen hoofddeksel van een moniale, onderdeel van het habijt. Trappistinnen dragen een zwarte sluier.

Stabilitas loci: Latijn voor standvastigheid van plaats. Is voor sommige kloosterorden een extra kloostergelofte waarbij de monnik of moniale zich in het bijzonder verbind aan die bepaalde abdij.

1 TTerts: dit is een onderdeel van het getijdengebed. De terts wordt gebeden op het ‘derde uur’. Dit is gebaseerd de tijdsindeling in de klassieke oudheid, wat nu rond negen uur ’s ochtends is.

Trappist/Trappistin

Triduüm (heilige drie dagen in de Goede Week)

Tuniek: van het Latijnse tunica of onderkleed. Is het kleed dat monniken en monialen dragen als onderdeel van het habijt. Trappisstinnen dragen een witte tuniek.

1 U

Uitstelling: De monstrans, die het heilig sacrament (geconsacreerde hostie) bevat wordt uit het tabernakel gehaald en op het altaar geplaatst. De gelovigen aanbidden Jezus, die bijzonder aanwezig is in het heilig sacrament.

1 V

Veertigdagentijd/Vasten: Periode vanaf aswoensdag tot Pasen waarin de gelovigen zich voorbereiden op Pasen. Vasten en bekering staan centraal in deze periode.

Vegetarisch: De Regel van Benedictus vraagt monniken zich te onthouden van het eten van vlees van viervoetige dieren en dit wordt in de Constituties van de Trappisten veralgemeend tot een geheel vegetarisch voedingsregime.Vespers: synoniem voor avondgebed. Dit is een onderdeel van het getijdengebed en wordt gebeden in de late namiddag of aan het begin van de avond.

Verrijzenisnocturne: naam voor de derde nocturne of het laatste deel van de nachtwake op zondag. We herdenken er de verrijzenis van Jezus Christus.

1 WWijwater: gewijd water. Wordt gebruikt voor de wijwaterbesprenkeling op zondag tijdens de eucharistie en voor de besprenkeling door de abdis van elke zuster na de completen.

Woestijn: de plaats waar het kloosterleven ontstaan is in de eerste eeuwen van onze jaartelling. De eerste monniken trokken zich daar terug om in de stilte en zonder afleiding een godgewijd leven te kunnen leiden.

1 ZZegen: een zegen is een gebed, waarmee je iemand het beste toewenst en waarbij je de hulp van God vraagt.

Zuster: aanspreking voor een vrouw die is ingetreden in het klooster.