De Vreugde
(Pasen)

In deze gezegende dagen vierden wij:
de zuiverheid,
de teruggeschonken onschuld:
dat was op Witte Donderdag,
in de genade van een broederlijkheid die de tafel openliet,

de gehoorzaamheid,
de teruggeschonken vrijheid,
in het onthaal dat een Zoon aan zijn Vader kan wijden,

de armoede,
de gratuïteit van een herwonnen vruchtbaarheid,
dat was de Paasvigilie,
dat Pasen dat ons in het voorbijgaan alles ontneemt
wat we gekregen hebben om te worden wie we zijn.

En nu?

Wij moeten de vreugde vieren van deze toewijding,
de Paasvreugde, ons Halleluja
omdat we geschapen
en vernieuwd werden in deze driedubbele roeping:
onschuld, vrijheid, gratuïteit.

Het is elke dag Pasen
als het dat is wat we willen beleven,
door de genade van de levende Christus.

Dat is ons jubileum vandaag,
ook morgen.
Maar laat ons eerst aan Christus
de eerste plaats van deze vreugde toekennen:
Het is zijn eigen vreugde van de Vader te openbaren.

Het is zijn eigen vreugde van de Heer
en het Beginsel van het leven te zijn,
Het is zijn eigen vreugde
met open hart het spel van ons bestaan te hebben betreden,
onze dood te hebben getrotseerd
om ons van haar macht te bevrijden.

Het is waarlijk zijn vreugde het onderpand
en de Bewerker te zijn van iedere verrijzenis,

Het is zijn vreugde de taal van de mensen te spreken,
en voor iedereen de letter van de Schrift
en het hart van de schepselen te doen trillen,

het is zijn geheime vreugde van bij ons te blijven
door zijn Geest en voor de zijnen
het dagelijks Brood te zijn,

het is nog zijn vreugde dat Lichaam te zijn
dat zich in het oneindige vermenigvuldigt
en waar de eenheid met allen ontvangen kan worden
als de roeping van eenieder.

Deze vreugde die de Zijne is
wordt ons vandaag in haar geheel medegedeeld.
Hij houdt niets voor Zichzelf.
En “Niemand zal ze ons ontnemen.”
Maar we zullen nog heel het dynamisme van de Geest nodig hebben
opdat die vreugde in ons haar weg zal vinden,
een Pinksterweg.

Uit : . L’Invincible Espérance pg 264-266  door : Dom Christian de Chergé OCSO

Mededogen
(Stille Zaterdag)

Gij zult altijd een verscheurd wezen zijn,
want het zwaard is op zijn plaats:
het opent de zoon en doorboort de moeder.

Zolang er in de wereld een pijn te delen valt,
zult ge er zijn,
gezel van de nacht en van de twijfel,
van het waken en van de tranen.

De dageraad zal oprijzen voor de anderen,
voor u zal het nog te vroeg zijn,
zolang er een kind in coma ligt,
en ouders die in elkaar zijn gestort,
voor wie de tijd stilstaat
aan de sponde van een wezen
dat reeds afwezig is.

Gij zult altijd die vrouw zijn
die geen leeftijd heeft,
de ogen gezwollen door de tranen,
de tranen op het kruispunt van alle lijden,
tot ieder medelijden gereed.

Voor u regent het op de weg van de zon,
en gij zijt de blinde die de wagens bespatten op de stoep.

De weg van het geluk moet men vlug doorlopen,
zo niet wordt men omver gereden
door de krankzinnigen van het leven,
maar gij hebt slechts oog voor de stervende
die verwaarloosd langs de baan ligt,
aan de andere kant van Jeruzalem naar Jericho.

En als men u de reden vraagt
van de hoop die u zo doet handelen,
dan neemt ge het dode kind dat men van het kruis afneemt
en ge opent het graf van uw armen
opdat dààr, tegen uw borst gedrukt,
het ruste en ontwake
en herleve in uw schoot.

Want voor u is dat uur van de droefheid
waarop ge opnieuw zult baren.
Gij hebt ermee ingestemd, moeder van smarten,
die niet ophoudt dat grote lijdende lichaam
van de Eerstgeborene van de Vader
ter wereld te brengen.

Gij hebt ermee ingestemd
en dat is uw vreugde die reeds in u trilt
en over de wereld uw Magnificat vrijmaakt,
zelfs in het uur van de duisternis,
als ge nog de ondankbaarheid
en de haat
en de eenzaamheid moet smaken
waarlangs allen die u waren toevertrouwd heen moeten,
opdat alles volbracht worde
van dat allereerste ‘FIAT’,
 dat eerste woord van de moeder,
dat blijft als de aarde voorbijgaat.

Voor u bestaat er geen volle gelukzaligheid
voor het einde van de tijden.
Het staat geschreven!

Gij moet alle geslachten dragen
van Nazareth tot Golgotha,
tot op de Dag der eeuwige geboorte,
waarop ze allen zullen opstaan
en u
zonder uitzondering
zalig zullen prijzen.

Uit: L’Invincible Espérance pg 41-43 door Dom Christian de Chergé OCSO


De gehoorzaamheid
(Goede Vrijdag)

Daar is hij,
de volmaakte moslim,
de enige wellicht,
en hij is eronder bezweken.
En op die manier!
Onverdraaglijk, inderdaad.
En men begrijpt de moslims
en al degenen
die een uitvlucht zoeken
voor deze fatale afloop,
omwille van de eer van God.

Neen, dat kon God niet willen.
En in het aanschijn van deze ultieme onderwerping,
murmelt een stem als een echo:
“el hamdu Lillah!  Deo Gratias! Alleluia! eer aan God!!

En iedereen zegt tot zichzelf,
alsof men zich wilde verzekeren:
“Mectoeb! Het stond geschreven!”
Hijzelf wist zeer goed dat alzo de Schrift vervuld werd.
En Hij heeft het uitgeroepen:
“Alles is volbracht!”

Maar dan,

Vader,
hoe kunt Ge ons laten zeggen dat Hij “de gehoorzaamheid leerde?”  
Hoe is het mogelijk dat het geschreven stond in uw Boek?
de gehoorzaamheid?
Dat is Hij, van altijd tot altijd.
Dat is zijn manier om God te zijn in god,
Gij weet het,
van zelf helemaal naar U gekeerd te zijn,
met gans zijn wezen,
koninklijk vrij in het aanvaarden en in het verlangen naar uw welbehagen.
Van alle eeuwigheid is er slechts JA in Hem.

Gij hebt het ons gezegd.
Hij is de Zoon van uw vreugde.
Daar maakt Hij U Vader in alle volheid.
Buiten Hem kunt Gij geen gehoorzaamheid verstaan.
En toen Gij ze ons opnieuw wilde leren, hebt Gij tot ons gezegd:
“Luister naar Hem!”

Hij was het oor
dat aan het woord zijn vastheid,
zijn gehoor verleende.
Hij was het beeld
dat de gelijkenis schept.
Hij was de waarheid
die hen die ze doen vrijmaakt.
Hij had de gedweeheid van het lam
en de zekerheid van de herder die de weg kent.

De gehoorzaamheid was zijn leven.
Hoe kan men zich voorstellen dat men eraan zou sterven?

Waarom Vader,
ons laten geloven dat hij de gehoorzaamheid geleerd heeft
Hij was slechts dát in ons midden:
gehoorzaamheid aan de Schrift,
dat is duidelijk,
maar ook aan de gebeurtenissen,
aan de mensen
die ervan maakten wat zij wilden.

Om Hem in de wereld te ontvangen
was er slechts dat eerste Ja dat Maria bij voorbaat aan Hem ontleende…
En Gij hebt het gehoord,
dat JA van die troosteloze doodsstrijd,
aangeboden aan uw wil verder dan de zijne.

En dan is er nog dat aarzelend JA dat wij trachten te zeggen
omdat Hij het ons leerde toen wij zochten te bidden zoals het betaamt
“Uw wil geschiede op aarde als in de hemel.”

Maar wat Gij niet wist,
Vader, dat leert Gij nu
als Gij het kruis aanschouwt met dezelfde verbazing als wij:
dát is de gehoorzaamheid geworden in onze handen,
sinds Gij ze ons hebt toevertrouwd.

Zij was uw schat in het paradijs,
waar de vrijheid van de zonen Gods kwam putten.
We hebben ze vermomd, afgeleid van haar bron.
Ze is datgene geworden
wat Hij tot zijn nadeel heeft ervaren;
onze grillen en onze stugheid,
onze opstandigheid en onze slavernij,
onze medeplichtigheid en onze tirannie
dat alles wat impasse, leugen en moord is,
en ons ontaardt in de school van een andere vader dan U,
de moordenaar…

In deze school hebben we de verboden vrucht
van de ongehoorzaamheid gesmaakt,
we hebben zelfs geleerd uw woorden te onderhouden
door U anders te doen spreken.
Is het niet in de naam van Uw wet
dat we Hem hebben veroordeeld?

Ja, Vader,
Hij heeft het waarlijk “geleerd” wat het kost
de gehoorzaamheid van de enige Zoon te incarneren,
tegen de storm in,
tegen de helling op van die mensheid
die U slechts een tempel bouwde om uw cultus te verhandelen.

En nu belijden wij met de moordenaar
“Deze heeft geen kwaad gedaan!”
Hij was altijd gehoorzaam.
Het zijn wij die door zijn lijden de gehoorzaamheid leerden,
terwijl wij verbaasd schouwden naar die wijd open weg
in het hart van een mens
die slechts naar uw hart luisterde
om het onze beter te bevrijden.

Vader,
het gaat zo traag om zo te leren gehoorzamen,
al onze dagen voor de eeuwigheid zijn daarvoor nodig.

Maar dan Vader,
Hem die gij verhoord hebt
omdat Hij Zich in alles onderwierp,
luister naar Hem,
gehoorzaam Hem,
gehoorzaam Hem gaarne
wanneer hij touw blijft aan zichzelf
en U bidt om ons te vergeven
en nog te vergeven
omdat wij niet weten wat wij doen.

Uit: L’Invincible Espérance pg 254-259 door Dom Christian de Chergé OCSO


De reinheid
(Witte Donderdag)

afbeelding: Sieger Köder

Hij had mij tot het uiterste lief,
tot het uiterste van mijzelf,
tot het uiterste van Zichzelf.

Hij had mij op Zijn manier lief,
die niet de mijne is.
Hij had mij lief om niet.

Ik had misschien liever gehad dat het wat onopvallender was, minder plechtig.
Hij had mij lief zoals ik niet lief kan hebben,
met zo’n eenvoud, zo’n zelfvergetelheid,
zo’n nederige en  zonder enige eigenliefde.
Hij had mij lief
met een vriendelijk maar niet te omzeilen gezag van een vader,
en ook met de toegevende geruststellende tederheid van een moeder.
Ik was door de gemeenschappelijke vijand aan de voet gewond,
en daar knielt Hij (aan mijn voeten):
vrees niet, alles is rein!

Zoals Petrus ben ik beschaamd.
Het is mij overkomen, ook aan mij,
te struikelen en naar Hem mijn hiel te heffen,
want ik draag iets van Judas in mij
en ik voel er veel voor om in de nacht te vluchten.
Vooral als het Licht daar is, mijn duisternis doorvorsend.
Gelukkig kijkt Hij alleen maar naar mijn voeten
en mijn ogen kunnen ontwijken.

Zal het water dat Hij uitgoot bij machte zijn mij te doen wenen?
Ik droomde van de liefde als van een versmelting van mij in Hem,
’t is een transfusie wat ik nodig heb: zijn bloed in mijn bloed,
zijn vlees in mijn vlees, zijn Hart in het mijne,
ware tegenwoordigheid van de mens die wandelt in  aanwezigheid van de Vader
Armoede, zuiverheid, gehoorzaamheid, een zoon van welbehagen in mij vinden.

Helaas, de liefde openbaarde zich,
en reeds ontsnapt ze mij.
Hij zat dáár, aan mijn voeten, helemaal van mij.
Ik kon hem niet vasthouden.
Hij gaat voorbij naar de voeten van de buurman en van Judas zelfs;
naar al diegenen waarvan men niet weet of ze waarlijk leerling zijn,
en die ik dag na dag moest aanvaarden:
dat was de prijs om bij Hem te blijven,
en om recht te hebben, vanavond, aan het brood en de beker.

Hij had de zijnen tot het uiterste lief,
al de zijnen, ze zijn allen bij Hem,
ieder als was hij de enige, een menigte van enigen.
Hij had de mensen zo lief, dat Hij hun zijn Eniggeborene gaf:

het Woord werd broeder.
Broeder van Abel, en ook van Kaïn,
Broeder van Isaac en Ismaël tegelijk,
Broeder van Jozef en van de elf die hem verkochten,
‘Broeder van de vlakte’ en ‘Broeder van de bergen’,
Broeder van Petrus, van Judas en van hen beiden in mij.

Voor God is het uur aangebroken
om te leren wat het kost in broederschap te treden.

Als enige Zoon kwam Hij van de Vader,
broeder van de mensen tot het oneindige toe,
en Hij keert terug tot de Vader
terwijl Hij de menigte met zich meetrekt tot het uiterste van de Enige.

Het is een voorbeeld dat Ik u gegeven heb;
de praktische les ligt daar, op tafel,
met het brood en de beker om te delen.

In het boek van de Meester, is het dat gebaar van de dienaar,
hart en lichaam overgeleverd, daar,
van voeten tot voeten,
van broeder tot broeder,
om in het geheugen te griffen.

“Mijn broeder en mijn zuster, en mijn moeder, zijn zij
die aan de geringste van mijn broeders doen wat Ik met u heb gedaan.”

Niets is voortaan reiner
dan een gemeenschap broeders die elkaar liefhebben,
tot aan de uiterste grens van het geduld en het medelijden,
opdat niemand verloren zou gaan
die Jezus onze broeder deze avond aan zijn Vader aanbiedt
als zijn eigen Lichaam en Bloed.

Uit: L’Invincible Espérance door Dom Christian de Chergé OCSO


Meditatie bij Simon van Cyrene

Kijk stil: wat zie je, wie zie je, wiens hoofd, wiens handen… wat denk je, wat voel je? wie ben je?

Twee gelijkvormige gezichten,
Twee paar ogen die in dezelfde richting kijken,
De éne bleek met de sporen van de doornenkroon,
De ander met de zongebrande huid van het veldwerk.
Zo verschillend als ze waren, nu zo opvallend gelijk.

Wat is er gebeurd, Simon?
Wat is er gebeurd, daar aan de stadspoort,
waar je die vreemde Andere ontmoette in zijn lijden?

Voelde je medelijden met deze Mens
die werd gepijnigd en bespuwd door anderen?
Voelde je afschuw voor deze Mens die wel vast en zeker
‘een door God vervloekte moest zijn’?
Voelde je zijn vermoeide blik
die op zoek was naar een vriendelijk gezicht?
Wilde je snel een andere kant opkijken?

Ze hebben je geen keuze gelaten…
ze hebben je opgevorderd, met Hem mee te gaan,
ongevraagd Zijn zware last mee te dragen.

Zo gebeurt het vaak in onze wereld:
de last van het lijden komt ongevraagd op onze schouders te liggen…
gaan we ermee op weg?

Wat is er gebeurd, Simon?
Heb je met Hem gesproken?
Is er een woord tussen jullie gewisseld ?
Of was het zijn zachtmoedige blik die je zo heeft veranderd,
dat je nu zo op Hem lijkt?
Want het was inderdaad niet jouw keuze om Hem te helpen,
maar nu hebben jullie de armen om elkaar geslagen.

Dat was wèl een keuze, het kon ook op een andere manier.
In een omhelzing dragen jullie samen de last.
Twee, nog nauwelijks te onderscheiden, worden één..
in de gedeelde weg van het lijden.
De één houdt zich aan de ander vast, ieder trekt de ander met zich mee…
jullie hebben elkaar nodig ..

Simon, besef je wat er gebeurt?
Jij draagt niet alleen Zijn last, maar Hij deelt ook in de jouwe.
Hij begint ook op jou te lijken en
jij bent gaandeweg Zijn gelijke geworden.
God is zozeer mens willen worden dat Hij onze lasten wil dragen.

Tot op vandaag wil Hij de grote dwarsbalken van onmacht en onrechtvaardigheid in ons leven dragen,
Tot op vandaag neemt Hij ons aan, zoals we zijn,
ook en vooral met het besef van schuld en nood aan verzoening die soms zwaar op ons hart drukken.
Tot op vandaag lijdt Hij mee,
het leed van de slachtoffers van oorlog, terreur, honger, armoede, vereenzaming …
Hij wil het allemaal met ons dragen, tot het einde,
zodat geen mens nog alleen zou staan.
Twee gezichten, twee levens, vier handen en één zware balk…
Zijn wij bereid om onze lasten samen te dragen?

Twee paar ogen kijken ons vragend aan:
Die van Simon: wil jij het kruis van een medemens meedragen, bekend of onbekend?
Maar ook die van Jezus: mag Ik met jou de last van het leven delen?
Durf je naar Mij te komen met je onmacht en je geheim verdriet?
Laat je wel toe dat een ander jou helpt om je zorgen te dragen?
Durven wij knielen aan de voeten van Zijn Kruis
en het Hem vragen, dat Hij ons leed tot bij de Vader draagt,
In het volle vertrouwen dat Pasen komt?
Het kruis zal niet verdwijnen,
Maar samen maken we het minder zwaar.

… wie ben ik nu?


Wat de Psalmen betekenen voor mij

“Heer, toen ik alleen en angstig was
heb ik hulp zoekend, in uw Woord gelezen,
en wat ik in de psalmen las
heeft mij bevrijd en heeft mijn hart genezen.

Toen ik verdrietig was en geen
vertroosting vinden kon bij andr’re mensen,
toen vluchtte ik naar de Psalmen heen
en zag Uw liefde, buiten alle grenzen.

En toen ik blij was en een lied,
een danklied in mijn hart begon te zingen,
vond ik, wat mensenwoorden niet
vertellen konden.

De gewone dingen
verkregen plots een held’re glans
toen ik ze zag in ’t licht Heer, van Uw woorden.

Spreek zó tot mij; geef mij de kans
om Uw geheim voor and’ren te verwoorden.”

Nel Benschop

Het is 16 oktober 1980,  ik word die dag 15 en  krijg voor t eerst voor mijn verjaardag geen geschenk maar een bedrag waarmee ik doen mag wat ik wil. Dat was een heel groot moment voor mij en had er lang over nagedacht… en toen wist ik het…. Ik was toen al  een boekenwurm en stond vaak voor de spirituele boekhandel van het bisdom voor het raam te kijken. En ik had hem al lang gezien en ik had hem al doorbladerd en ik kende hem van horen, …. Maar hij was wat prijzig. Toen die ochtend dacht ik… dat is het… die moet ik hebben… waarom???? Ik weet het niet maar ik kocht hem, het boek der psalmen.

En toen…10 jaar later kreeg ik dit gedicht van Nel Benschop eens als paaswens, in een tijd waarin ik erg zoekend was. Het gedicht greep me aan en  is me altijd blijven vergezellen omdat het gedicht steeds nieuw bleek, telkens weer passend voor de tijd waarin ik het gedicht terug in handen kreeg.
Vaak zijn de psalmen ook telkens weer zo nieuw, telkens ik psalm 53 op maandag voorbidden mag, en de woorden…”Gij bergt de bron des levens, in Uw Licht zien wij Licht”  bid moet ik er aan denken hoe psalmen mijn leven voeden, hoe ze vaak mee gaan in goede  en kwade dagen, samen met de antifonen, de ganse dag door.

En zo kom ik bij een andere liefde van mij die zegt: “ als je zou vragen: waarom eet je? Opdat ik kracht heb. Waarom slaap je? Om dezelfde reden. En zo is het met alle dingen die in de tijd zijn. ‘Waarom heb je God lief? Ik weet het niet, omwille van God. Waarom heb je de waarheid lief? Omwille van de waarheid. Waarom heb je de gerechtigheid lief? Omwille van de gerechtigheid. Waarom heb je de goedheid lief? Omwille van de goedheid. Waarom leef je? Echt, dat weet ik niet. Ik leef graag.”[1]

En zo ook wil ik hieraan toevoegen…. Waarom bidt je de psalmen? Echt ik weet het niet omdat ik van ze hou!

En daarom

De gewone dingen
verkrijgen plots een held’re glans
toen ik ze zie in ’t licht Heer, van Uw woorden.

Spreek zó tot mij; geef mij de kans
om Uw geheim voor and’ren te verwoorden.

[1] Eckhart (mulier, venit hora et nunc est jellema pr. 23)


De wraakpsalmen

Ik herinner me nog levendig een van de laatste gesprekken met m’n moeder voor ik intrad. “Ik kan het niet begrijpen”, zei ze, “dat God je zou vragen alles en iedereen achter te laten. Ik kan overal bidden en bij Onze Lieve Heer zijn, daar heb je toch geen klooster voor nodig!?”. In een poging het uit te leggen antwoordde ik “dat is zo fijn voor jou, maar ik heb dat wel nodig, ik verlang naar een omgeving die me dicht bij Hem houdt, altijd!”.

Ik dacht, met andere woorden, dat het in het klooster makkelijker zou zijn…

Met een nederige glimlach kijk ik nu terug op dat antwoord. Hoe makkelijk, denk ik nu soms, is het om, omgeven door familie, vrienden, bevestiging en affectie, om met andere woorden ‘vanop je nest’ gelovig te zijn. Hoe makkelijk is het om te denken dat God alleen volstaat, als je je niet echt met lege handen weet. In de woestijn van de gesloten kloostergemeenschap, waar je fragiliteit en kwetsbaarheid soms genadeloos blootgesteld en toegetakeld worden, wordt je geloof, je ‘Christen zijn’, veel meer uitgedaagd, getoetst, in de vuuroven geworpen.

Met een gelijkaardige deemoed kijk ik terug op mijn visie op de wraakpsalmen destijds. Zoals psalm 58, die van ‘breek zulke leugenaars en gifdragers de tanden uit de kaak’ – psalm 83, die van ‘gesel die samenspanners uiteen, laat hen vergaan tot dwarrelend stof’ – of psalm 109, die van ‘als dank voor mijn vriendschap vervolging, voor mijn genegenheid haat; laat ze het zelf ervaren, geen hén trouw blijven in vriendschap, niemand naar hén omzien’.

Haat, vervloeking, verderf, vergelding … Ik herinner me nog goed dat ik tegen de novicemeesteres zei: “ik wil die woorden niet uitspreken, ik ken die gevoelens niet, ik wil ze niet kennen!”. Met zoveel weerstand ik die psalmverzen eertijds tijdens het officie prevelde, murmelde, zo van “dit ben ik niet hoor, ik meen het niet hoor God”, met zoveel kracht wellen ze nu soms uit mijn donkerste binnenste op, bijna schreeuwend om eruit gezongen te worden.

Ook dit ben ik dus blijkbaar, ook dit zit dus in mij…

De oudvaders zegden reeds dat het afgezonderde gemeenschapsleven schuurt. Gaandeweg schuren wij mekaar glad. Maar schuren is een ruw gebeuren, en er worden ook lelijke lagen bloot geschuurd, waar gevoelens zitten die ik niet van mezelf kende, die ik dacht niet te hebben. Je identiteit wordt werkelijk uitgeschraapt.  Intussen geloof ik niet meer eenzijdig dat het kloosterleven het beste in een mens naar boven haalt. Alleszins niet in het begin. En hoelang dat begin duurt, weet ik niet. Welke abba was het ook weer die op zijn sterfbed zei dat hij zelfs nog niet begonnen was? Ik denk dat het kloosterleven àlles in een mens naar boven haalt. Omdat God àlles wilt, Hij wilt ons helemaal, integraal.

De wraakpsalmen schudden je wakker, ze doen je schrikken van jezelf. “Ben ik dit?!” Maar zoals Etienne Charpentier het ook zegt, geloof ik nu dat zowel de lofzang als de vloek gebed kunnen zijn, als ze maar écht zijn, waarachtige uitdrukking van wat we beleven, van àlles wat we beleven. Zoals Peter Schmidt zegt: de psalmen leren dat we tegenover God, en doordat we ze samen zingen ook tegenover mekaar, niet de held moeten uithangen, alsof lijden, vijandigheden en eenzaamheid ons niet raken. God wil ons helemaal. Enkel wanneer ik ook het lelijke, het kleine in mij erken, enkel wanneer ik me integraal geef, kan ik ook echt integer worden. Zo bieden de wraakpsalmen tegelijkertijd een uitlaatklep én een spiegel: als de woede en frustratie eruit is, maken ze je net nederig tegenover jezelf en net mild tegenover je medemensen, waarvan je, zo doen ze je beseffen, ten diepste niet zo veel verschilt.

Godzijdank dus voor de wraakpsalmen. En voor de boetepsalmen. Die ons hart weer doen ontzwellen na een wraakpsalmsessie – of meerdere sessies. Verzen die me steeds raken uit psalm 73: “Toen mijn hart zo verbitterd was – want het sneed mij tot op het leven – toen was ik een dwaas en een weetniet (hoewel ik me vaak net dan een ‘weetal’ voel), een redeloos dier in uw bijzijn …. En tóch, was ik niet altijd bij U? Ook toen hield Gij mijn rechterhand vast, misschien wel net toen. En zo volgen de wraak-, boete- en lofpsalmen mekaar als vanzelf op. Wat een straf boek toch die psalmen, en wat een genade dat het zo centraal in ons leven mag staan.